BIOGRAPHY

Hans Talsma voelt het kunstenaarschap als roeping: ‘Dat je midden in de nacht plotseling wilt gaan schilderen, zoiets.’ Een logisch verhaal, maar dat wordt anders voor wie zich bedenkt dat Talsma als kind al begon met het schilderen van lijken, of beter gezegd, van begrafenissen, later gevolgd door rechtszittingen en veroordelingen. 

Begrafenissen, doodgravers, rechters en beklaagden zijn de thema’s die tot op heden onlosmakelijk met zijn schilderen zijn verbonden! Talsma lacht: ‘Het drama van de dood is springlevend! Iedereen gaat dood, maar niemand wordt daar graag mee geconfronteerd.’ Op de vraag of hij daar zelf wel graag mee wordt geconfronteerd antwoordt hij dat de dood eigenlijk verschrikkelijk mooi is: ‘Het is ook een beetje dubbel. Kijk maar naar mijn schilderijen: de dode is nog niet begraven. Neem je de rechtbank-serie, dan voel je aan dat het vonnis over de veroordeelde nog niet is uitgesproken. Er nog een soort open vraag over de afloop.’

Hans-Talsma Talsma’s fascinatie met rechtszittingen is autobiografisch, omdat hij ooit voor de rechtbank moest verschijnen nadat zijn toenmalige partner wat royaal bij postorderbedrijven had besteld op naam van de schilder. Talsma: ‘De zaak werd geseponeerd, maar die zitting fascineerde mij mateloos. Ik heb eindeloos rollenspelen gespeeld met kruisverhoren en wedervragen. Die rechter werd uiteindelijk een soort vaderfiguur voor me, een wijze man met een gewichtig oordeel – bestraffend en opvoedend. Die rollenspelen heb ik tot op heden voortgezet in mijn rechtszittingen.’ Hoewel een psycholoog over zowel de rechters als de doodgravers opmerkte dat ze een indruk van volgevreten narcisme wekken, betwijfeld Talsma of dat iets met zijn eigen persoonlijkheid te maken heeft: ‘De doodgravers wekken de idee dat ze door god gezonden zijn. Daar herken ik mijzelf niet in, maar het is natuurlijk een gegeven dat de keuze voor een bestaan als kunstenaar automatisch een aantal maatschappelijke conformismen uitsluit. Ik sta duidelijk meer aan de zijlijn dan binnen de maatschappij.’

Hebben de rechtszittingen een directe gebeurtenis als aanleiding, de doodgravers hebben Talsma juist ingehaald! 30 december 2000 had hij een afspraak met de dirigent van het Mozartkoor in Hoorn. Op een kerstboom met lichtjes na was het huis donker en er werd niet opengedaan. Na enkele wandelingen door het dichtgevroren Hoorn keerde Talsma huiswaarts, een eenzaam oudjaar tegemoet. Een gezamenlijke vriend wees hem erop dat de dirigent epilepsie had, met de woorden ‘Ze kunnen wel 24 uur zonder eten, maar niet zonder water.’ Tegelijkertijd meldde hij dat een andere wederzijdse kennis die avond door brand in zijn woning was overleden. Beiden alleen besloten ze samen oudjaar te vieren en spoorden die avond de ouders van de dirigent op, die ongerust polshoogte gingen nemen. Een uur later belden deze op met de mededeling dat ze Kees (de dirigent) dood in bed hadden aangetroffen. Talsma: ‘Het gekke was dat ik die avond daarvoor gewoon naar binnen had kunnen lopen, want de deur bleek niet afgesloten te zijn.’

Hoezeer de kunst hem dan inhaalt blijkt twee dagen later, als een oude bekende belt en Talsma van de sterfgevallen vertelt. De kennis antwoordt in zijn horoscoop te hebben gezien dat hij erg oud aan het worden is. Hij heeft namelijk een conjunctie tussen Pluto (de dood) en Saturnus (de remmer) ontdekt. Talsma: ‘We maakten een afspraak voor vijf januari, op welke dag ik met een wijntje op de Amstel arriveerde. Niemand deed open, maar de deur was ook nu niet op slot. Volgens voorschrift deed ik mijn schoenen uit. Het was ijskoud en ik werd bevangen door een ellendig gevoel – het zal toch niet…’ Halverwege de trap naar de slaapkamer hoort Talsma een minutenwekker onafgebroken lopen en komt hem een onbeschrijfelijke, zwoele stank tegemoet. Talsma: ‘Je denkt dat Agatha Christie fictie is, maar bovenaan de trap hield die wekker ermee op en trad een onwerkelijke stilte in! Ik opende de deur, vatte moed om licht te maken, waarop ik alleen maar die kraaiïge kruin boven die dekens uit zie steken. Ik heb me gelijk omgedraaid en ben naar beneden gerend.’ De door Talsma gewaarschuwde politie verbaast zich op het bureau vervolgens als de kunstenaar aan fles wijn begint, die hij voor het etentje met de overledene had meegenomen. Talsma: ‘Ik zeg ‘Heren, ik zit hier doodgewoon om u van dienst te zijn. Als het u niet aanstaat dat ik hier vanavond een stuk in mijn kraag drink, dan had ik graag een ander politiekorps gehad.’

De dood blijkt dus allerminst Talsma’s beste vriend te zijn. Zijn fascinatie blijkt vooral de begrafenis te gelden: ‘Die dirigent was erg geliefd. De kerk zat vol gegriefde mensen. Iedereen bleef tot de laatste snik – een prachtig tribuut! Bij de theoloog die ik als laatste vond, was dat precies andersom. Hij was vereenzaamd en kreeg een povere begrafenis in een dorp in Noord-Friesland. Zo’n kist gaat dan drie keer rond de kerk en er staat ook écht zo’n ‘kraai’ op het kerkhof die met de hoed in zijn hand gebaart ‘hier moeten jullie zijn!’ Op de begrafenis zie je ook wat iemand ervan gemaakt heeft in het leven. Als niemand treurt, zoals in dit laatste geval, dan heb je toch een modderfiguur geslagen.’

Hans-Talsma-03Toeval of niet, juist de afgelopen jaren heeft Talsma zijn twee hoofdthema’s uitgebreid met een serie klassieke muziekfiguren: dirigenten en barokke operazangers. Een flirt met strandscènes liep op niets uit: ‘Twee figuren op een strand, dat pretendeert niks. Ze zouden ook in het gras of op de weg kunnen zitten. Dat heeft geen inhoud en geen impact.’ Toch is dat niet helmaal waar, want zo figuratief zijn Talsma’s werken bepaald niet. Hij is de eerste om dat toe te geven: ‘Bepaalde doeken van mij zou je wel abstract kunnen noemen. Ik vind de definitie abstract ook moeilijk. Gaat het bij abstractie om de formele kant van de werkelijkheid, of gaat het bij figuratief om de inhoudelijke kant van datgene wat je ziet? Bij mij loopt dat een beetje door elkaar.’ Hetzelfde geldt voor de thema’s in zijn werk. Met name in de meest recente periode vinden uitwisselingen plaats. Vrolijke toetsen die eerst uitsluitend in opera-schilderijen voorkwamen, zie je nu opeens in doodgravers: witte kisten in plaats van zwarte. Felle details in plaats van de blauwgroene okerregen die voorheen over Talsma’s kerkhoven hing. Andersom ziet Talsma ook overeenkomsten tussen zijn strenge rechters en begrafenissen enerzijds en de barokke operafiguren anderzijds: ‘Die operafiguren hebben met hun tonsuren en strikken, vooral in het Mozart-tijdperk ook wel iets formeels. Het zijn zonneklaar narcistische persoonlijkheden. Ze zijn weliswaar vrolijk van kleur en met hun uitgesproken zwier alles behalve veroordelende rechters, maar het feest voor de dood heeft natuurlijk ook iets met de dood te maken.’ Wat betekent kleur eigenlijk voor de kunstenaar? Talsma: ‘Met die overleden dirigent uit Hoorn heb ik wel eens een fantasie gehad om een opera-uitvoering te maken van een duet tussen de openbare aanklager en de rechter op de melodie van Mozarts Eine kleine Nachtmusik. Ik zie dat in kleur zo voor me. Kleur is muziek. Toonwaarde. Verhalendheid. Verdoemdheid. Alles.’

Hoewel zwierig en vol kleur, ogen de barokke zangers, veelal zijdeling op de rug gezien, steevast als figuranten, terwijl de dirigenten steeds dezelfde eenzaamheid en strengheid uitstralen als de rechters. Al met al volledig onaantastbare, archetypische figuren. Persoonlijkheden ook die uitsluitend leven in de wereld van het schilderij, zonder dat je ze aan kunt spreken. Talsma’s schilderijen zijn een wereld op zich, waarin de beschouwer zich op zijn best een voyeur waant. Wat wil de schilder eigenlijk met zijn werk? Talsma: ‘Mijzelf tot uitdrukking brengen en iets eeuwigs maken. Misschien is het een methode om dichter bij mezelf te komen of om mezelf superieur te voelen. Ik heb het gevoel wanneer ik een schilderij heb gemaakt of goed heb afgerond dat mijn overwicht over de omgeving beter is. Je zou het als een soort drug kunnen zien.’ Zijn beperkte thematiek deert hem niet in het minst: ‘Iemand liet me eens enthousiast house-muziek horen. Dat is een half uur lang dezelfde kreet, maar uitgerekend die persoon vond het zo merkwaardig dat ik alleen die paar thema’s schilder. Ik heb hem ook niet geantwoord. Het vereist misschien een soort picturale houding om een rechter of een doodgraver te schilderen, maar dat is niet bepalend. In Händels Rinaldo waarderen we de muziek toch even weinig vanwege het tekstboek, als dat we in Mussorgski’s Boris Godunov de tsaaropvolging nog bekritiseren?’

Hans-Talsma-05De eeuwige kritiek op de onverkoopbaarheid van doodgravers en rechtszittingen deert de ‘financieel onafhankelijke’ schilder al evenmin: ‘Dat heeft mijn themakeuze nooit bepaald. Als het daarom ging was ik allang alleen nog orkestbakken aan het schilderen, want die zijn vaak het eerst verkocht. Overigens scoren de doodgravers altijd goed kritieken, ook bij het publiek.’ Om een doodgraver te kopen moet je volgens Talsma een bepaalde picturale rijpheid hebben, die van de gemiddelde koper misschien inderdaad niet verwacht kan worden: ‘De mensen op straat denken ‘die gast is gek, hij schildert alleen maar lijken’. Maar zit er in de gekte niet iets heel uitzonderlijks? Waarom doet de persoon dat? Er zit veel deernis en emotie in en erg veel dramatiek. Is de dood niet iets heel moois? En zie je bij die kisten die op mijn schilderijen gedragen worden niet soms: er wordt een kist weggedragen van een jong kind of iets wat heel pril is. In mijn visie wordt de dood verheven, al begrijp ik best dat je het niet aan je kamermuur gaat hangen.’

Wat voor mensen kopen er dan wel een doodgraver? Talsma: ‘Ik herinner me een galerie in Winterswijk.’ In zijn algemeenheid blijkt Talsma een sterke binding met het handjevol kopers van zijn werk te hebben. En andersom, want niet zelden haalt een topwerk de tentoonstelling niet omdat het recht uit zijn atelier wordt weggekocht: ‘Als ik zie waar mijn werk zo zijn doorstroming vindt, zijn dat  vaak mensen die al wat meer hebben hangen. Verzamelaars, doctoren – mensen met een ontwikkelde smaak. De kunstuitleen kan natuurlijk niets met mijn werk.’

Over de waarde van kunst citeert hij het verhaal van de Amerikaanse vriend die op de Kunstrai een Andy Warhol koopt: ‘Hij is zo blij dat hij eindelijk een stuk kunstgeschiedenis in zijn huis heeft, dat hij zegt: It is better than having sex. Toen zijn vriend dat iemand anders door de telefoon vertelde, luidde de reactie: Dan heeft hij waarschijnlijk nooit goede sex gehad. Toen dat weer teruggespeeld werd aan de Warhol-koper, werd deze kwaad. Hij zei: Every morning when I wake up that piece appears and maybe sex does not appear.’ Talsma heeft zelf ook een angst: ‘Grijs worden. Misschien ben ik bang dat mijn jeugd voorbij zal gaan. Ik heb voor mezelf wel eens het gevoel dat ik in mijn leven nooit ouder ben geworden dan twaalf. Alsof er altijd nog een kind in me zit.’

Zo bezien komt er voor iedereen misschien ooit een punt waarop de dood inderdaad iets moois kan zijn.

Leave A Comment?